Newsflash
Arbeidstijd en vrije tijd

In lijn met wat eerder werd aangekondigd in het kader van het project Werkbaar en Wendbaar Werk van Minister Kris Peeters, heeft de wetgever - met het oog op meer flexibiliteit voor bepaalde deeltijdse werknemers - het zogenaamde “meerurenkrediet” verhoogd. Een K.B. van 23 maart 2017 (B.S. 5 april 2017) brengt met het oog hierop dan ook de nodige wijzigingen aan aan het K.B. van 25 juni 1990.

De wijzigingen treden in werking op 1 oktober 2017.

De “bijkomende prestaties” die door deeltijdse werknemers worden gepresteerd, openen vanaf het overschrijden van een bepaald krediet (ook wel het “meerurenkrediet” genoemd) een recht op betaling van overloon.

Voor deeltijdse werknemers die op basis van een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur worden tewerkgesteld in het kader van variabele uurroosters is het meeurenkrediet thans gelijk aan drie uren vermenigvuldigd met het aantal weken in de referteperiode, evenwel steeds beperkt tot 39 uren. Onder de huidige regelgeving heeft het dan ook weinig zin om de referteperiode voor de naleving van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur vast te stellen op meer dan drie maanden, nu het meerurenkrediet sowieso op maximum 39 uren beperkt blijft.

Vanaf 1 oktober 2017 zal een verlenging van voornoemde referteperiode wél meer praktisch nut hebben. Vanaf die datum zal het meerurenkrediet voor deze specifieke groep deeltijdse werknemers immers gelijk zijn aan drie uren en 14 minuten vermenigvuldigd met het aantal weken in de referteperiode, met een absoluut maximum van 168 uren. Bijgevolg zullen de “bijkomende prestaties” van deze deeltijdse werknemers doorgaans minder snel gelijkgesteld worden met uren waarvoor  overloon verschuldigd is en heeft een werkgever een ruimere flexibilteit bij de planning van het werk zonder meerkost.

> Actiepunt

Hou rekening met de verhoging van het meerurenkrediet waardoor minder meeruren aanleiding zouden kunnen geven tot betaling van een overloontoeslag.