Newsflash
Pensioenen

De federale pensioendienst (FPD) heeft het definitieve loonplafond voor 2021 vastgesteld op 63.944,74 EUR.  Op het loon boven dit plafond bouwt een werknemer géén wettelijk pensioen op. Dit loonplafond wordt tot 2024 aanzienlijk opgetrokken. In aanvullende pensioenplannen die gebruik maken van het wettelijk loonplafond om de bijdragen of prestaties te berekenen kan dit tot gevolg hebben dat de bijdragen en zelfs de verworven prestaties dalen.

Impact wettelijk pensioen

Het wettelijk pensioen voor alleenstaande werknemers en tweeverdieners wordt als volgt berekend:

60% x Loon(plafond) x 1/45 = pensioenopbouw voor dat jaar.

Het totale pensioen is dan gelijk aan de som van de (geherwaardeerde) uitkomsten van deze formule voor elk jaar van tewerkstelling. Het pensioengevend loon is gelijk aan alle aan RSZ-onderworpen loon (met uitzondering van het dubbel vakantiegeld).

Het loon dat in aanmerking wordt genomen is echter geplafonneerd. Op het loon boven dat plafond wordt dus géén (extra) wettelijk pensioen opgebouwd. De regering besliste eerder om deze plafonds gevoelig op te trekken:

  • 2021: 62.684,50 EUR (geïndexeerd tot 63.944,74 EUR)
  • 2022: 64.176,39 EUR
  • 2023: 65.705,90 EUR
  • 2024: 67.266,74 EUR

De bedragen vanaf 2022 zijn nog niet definitief aangezien ze nog jaarlijks in januari worden aangepast aan de hand van de evolutie van de gemiddelde gezondheidsindex. Die bedroeg vorig jaar 154,172 (basis 1996), wat maakt dat het definitieve loonplafond voor 2021, 63.944,74 EUR bedraagt (voor pensioenen die in 2022 ingaan).

De maximale wettelijke pensioenopbouw bedraagt voor 2021 dus 852,60 EUR (op jaarbasis). Dat is meer dan 50 EUR extra ten opzichte van de maximale opbouw in 2020. Het optrekken van het loonplafond zal voor werknemers wiens loon gelijk aan, of hoger is dan het plafond resulteren in een hogere wettelijke pensioenopbouw.

(Mogelijke) impact aanvullend pensioen

In bepaalde pensioenplannen heeft het optrekken van het wettelijk loonplafond echter een verlaging van de bijdragen of zelfs de reeds opgebouwde verworven rechten tot gevolg. Het gaat hier om de pensioenplannen die het wettelijk loonplafond gebruiken als één van de parameters om de bijdragen of de prestaties te berekenen. De loonschijf onder dit wettelijk plafonds wordt dan doorgaans aangeduid als “S1” en het deel van het referentieloon boven het loonplafond als “S2”. Een pensioenplan kan bijvoorbeeld de volgende bijdragen voorzien:

3%S1+5%S2 = bijdrage.

Samengevat komt deze “step-rate” formule er op neer dat een werknemer wiens loon het loonplafond (S1) overschrijdt, een hogere bijdragevoet geniet op het deel van het loon boven het loonplafond (S2).

Voor werknemers met een referentieloon in de buurt van of net boven het wettelijk loonplafond, kan of zal de verhoging van dit wettelijk loonplafond een impact hebben. De concrete impact moet bekeken worden in functie van het plan design, maar samengevat zijn de effecten de volgende (bij eenzelfde referentieloon):

  • In cash balance plannen en vaste bijdrageplannen zijn de toekomstige bijdragen lager. Er is echter géén daling van de opgebouwde reserves.
  • In vaste prestatieplannen die het pensioengevend salaris definiëren aan de hand van een step-rate formule of het geraamd wettelijk pensioen in mindering brengen om het aanvullend pensioen te berekenen (off-set formule), kan er een daling van de verworven prestaties (en corresponderende WAP-reserve) optreden.  De toekomstige opbouw kan ook lager zijn.

Concreet zal een actieve werknemer doorgaans minder aanvullend pensioen opbouwen dan wanneer de loonplafonds niet nominaal worden opgetrokken tot 2024. Voor aangeslotenen wiens DB-plan “dynamisch” beheerd wordt zal dit effect des te pertinenter zijn aangezien zij géén extra diensttijd meer opbouwen.

De impact zal voor werknemers zichtbaar zijn op mypension.be en de jaarlijkse pensioenfiche (of het pensioenoverzicht) die de reserves van het voorafgaandelijke jaar ook vermeldt.

Indien een werkgever om HR-redenen de hierboven geschetste effecten wenst te compenseren of te beperken, kan nagedacht worden over de vervanging van het wettelijk loonplafond door een conventioneel loonplafond, dat vb. abstractie maakt van de nominale verhogingen tot 2024 en de eerdere, gebruikelijke evolutie van het wettelijk loonplafond tracht te aan te houden. In DB-plannen zou de prestatie zoals die vast stond in 2020 ook kunnen “vastgeklikt” worden als ondergrens.

Of en hoe deze effecten kunnen ondervangen worden moet bekeken worden in functie van het plan design en het toepassingsgebied van de pensioenplannen binnen de onderneming.

Tot slot kan de verhoging van het loonplafond tot gevolg hebben dat de marge binnen de fiscale 80%-grens verkleint, ook in plannen die géén rekening houden met het loonplafond, of nu al rekening houden met een conventioneel loonplafond.

Actie punt

Het optrekken van het loonplafond voor de berekening van het wettelijk pensioen kan averechtse effecten hebben in aanvullende pensioenplannen die de prestaties of bijdragen definiëren aan de hand van dit loonplafond. Omwille van HR-redenen is het aangewezen deze effecten in kaart te brengen en na te gaan of en in welke mate deze effecten ondervangen kunnen worden.