Newsflash
Collectieve arbeidsbetrekkingen
Fiscaliteit en sociale zekerheid

Een bijzondere socialezekerheidsbijdrage is verschuldigd door werkgevers die overmatig gebruik maken van het systeem van economische werkloosheid. Een onderneming had voor het Grondwettelijk Hof argumenten ontwikkeld om de wettigheid van deze bijdrage aan te vechten. Het Grondwettelijk Hof was echter van oordeel dat de grondwettelijke beginselen van de niet-retroactiviteit van wetgeving en van rechtszekerheid waren geëerbiedigd.

Werkgevers die geconfronteerd worden met een tijdelijk gebrek aan werk kunnen gebruik maken van een mechanisme om de uitvoering van de arbeidsovereenkomst te schorsen en werknemers tijdelijk vrij te stellen van de uitvoering van hun taken. Dit wordt ook wel werkloosheid om economische redenen genoemd. De betrokken werknemers worden in dit geval tijdelijk vrijgesteld van prestaties en ontvangen een uitkering van de RVA.

Werkgevers uit de privésector die een bepaald aantal dagen van economische werkloosheid overschrijden, moeten een responsabiliseringsbijdrage betalen. Deze maatregel betreft alleen de economische werkloosheid van arbeiders.

De bijdrage is verschuldigd wanneer het aantal aangegeven dagen van economische werkloosheid meer bedraagt dan 110 dagen over een referteperiode van 4 kwartalen, zijnde het lopende kwartaal en de 3 voorafgaande kwartalen. In dat geval wordt de bijdrage forfaitair en progressief vastgesteld afhankelijk van het aantal werkloosheidsdagen tijdens de referteperiode. De bijdrage wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal werkloosheidsdagen in het lopende kwartaal. De werkgever moet deze berekening maken voor elk kwartaal waarin hij gebruik heeft gemaakt van het systeem van economische werkloosheid.

Voor werkgevers in de bouwsector verschilt de berekeningswijze van de bijdrage. Het bedrag van de bijdrage wordt forfaitair maar niet progressief vastgesteld op basis van het aantal dagen economische werkloosheid dat in het laatste kalenderjaar meer dan 110 dagen bedroeg. De berekening wordt in de bouwsector dus niet per kwartaal gemaakt.

In een arrest van 14 oktober 2021 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de verenigbaarheid van deze responsabiliseringsbijdrage met de grondwettelijke beginselen van de niet-retroactiviteit van wetgeving en van rechtszekerheid. Deze bijdrage was vroeger bedoeld voor de bouwsector, maar werd bij wet van 28 december 2011 uitgebreid tot alle sectoren. De toepassingsmodaliteiten zijn niettemin pas bij wet van 30 juli 2013 vastgesteld.

Het Hof spreekt zich eerst uit over de kwalificatie van de responsabiliseringsbijdrage. Zij is van oordeel dat de bijdrage geen belasting is en dat de grondwetsbepalingen inzake belastingen bijgevolg niet van toepassing zijn.

In de tweede plaats besluit het Hof dat de bijdrage niet in strijd is met de principes van de niet-retroactiviteit van wetgeving en van rechtszekerheid, ondanks het feit dat verschillende parameters van de bijdrage pas zijn vastgesteld nadat de betrokken werkgevers beroep hebben gedaan op de economische werkloosheid.

Tot slot is het Hof van oordeel dat deze bijdrage niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan het eigendomsrecht van de werkgevers en de verschillen in behandeling tussen werkgevers die vallen onder de algemene regeling en die welke vallen onder de bouwsector redelijkerwijs gerechtvaardigd zijn.

Actiepunt

De responsabiliseringsbijdrage eerbiedigt de grondwettelijke beginselen van de niet-retroactiviteit van wetgeving en van rechtszekerheid. Voor elk kwartaal waarin werknemers werkloos zijn omwille van economische redenen, moet de werkgever nagaan of de bijdrage verschuldigd is en het bedrag in de DmfA voor het lopende kwartaal aangeven. In de bouwsector is het de RSZ die het bedrag van de bijdrage berekent.