Newsflash
Einde van de arbeidsovereenkomst

In zijn arrest van 27 oktober 2022 bevestigde het Grondwettelijk Hof dat het niet discriminerend is dat werkgevers in de privésector in beginsel niet verplicht zijn om de werknemer te horen voordat zij overgaan tot een ontslag om dringende reden.

Het Hof is van mening dat het verschil in behandeling tussen een werknemer in de privésector die niet voorafgaandelijk gehoord moet worden bij een ontslag om dringende reden, en een statutaire ambtenaar die wel voorafgaandelijk gehoord moet worden conform het « audi alteram partem » beginsel, gerechtvaardigd is.

De feiten die ten grondslag liggen van deze prejudiciële vraag hebben betrekking op een ontslag wegens dringende reden van een werknemer door een Belgische onderneming uit de privésector in 2018. De werknemer heeft zijn ontslag aangevochten voor de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel. Hij betoogt dat zijn voormalige werkgever een fout heeft gemaakt waardoor hij de kans om zijn baan te behouden heeft verloren, omdat hij vóór het ontslag niet is gehoord over de feiten waarvan hij werd beschuldigd en die ten grondslag lagen aan het besluit om hem wegens dringende reden te ontslaan.

De arbeidsrechtbank stelt na een analyse van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 vast dat er geen verplichting rust op de werkgever om zijn werknemer te horen alvorens hem te ontslaan wegens een dringende reden. De arbeidsrechtbank voegt hieraan toe dat artikel 35 wel zo geïnterpreteerd kan worden dat het toelaat aan de werkgever om de werknemer te horen alvorens tot ontslag wegens een dringende reden over te gaan. Zij merkt ook op dat de persoon die bij de overheid werkt in het kader van een statutaire tewerkstelling het recht heeft om voorafgaandelijk aan zijn afzetting te worden gehoord, op basis van het beginsel van het voorafgaand verhoor.

De arbeidsrechtbank besluit daarom om de volgende prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof:

1. Schendt artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, in die zin geïnterpreteerd dat het een beletsel vormt voor het recht van een in de privésector tewerkgestelde werknemer om vóór zijn ontslag te worden gehoord, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, terwijl dat recht, overeenkomstig het adagium « audi alteram partem », wordt gewaarborgd voor de statutaire ambtenaren?

2. Schendt hetzelfde artikel, in die zin geïnterpreteerd dat het geen beletsel vormt voor het recht van een werknemer in de privésector om vóór zijn ontslag te worden gehoord, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet?

In zijn relatief kort arrest van 27 oktober 2022 (nr. 137/2022) beantwoordt het Hof de eerste vraag negatief.

Het Hof overweegt in eerste instantie dat de situatie van een statutair ambtenaar en deze van een bediende in de privésector vergelijkbaar zijn, aangezien beiden omwille van hun gedrag geconfronteerd worden met een beslissing die hun beroepsleven significant wijzigt en die gelijkaardige economische en sociale gevolgen kan hebben.

Het Hof benadrukt echter dat het beginsel “audi alteram partem” slechts van toepassing is op de overheden  omwille van hun bijzondere aard en de plichten die op hen rusten, en het dus niet geldt voor betrekkingen tussen privaatrechtelijke personen. Het Hof doelt hier op de plicht van overheden om zich volledig te informeren alvorens te handelen en om de burger te beschermen tegen het risico van willekeur van bestuurshandelingen met individuele strekking.  

Het verschil in behandeling tussen de bovengenoemde categorieën berust derhalve op een redelijke verantwoording. Artikel 35 van de Arbeidsovereenkomstenwet, zo geïnterpreteerd dat het de werknemer in de privésector niet het recht waarborgt om voorafgaandelijk aan het ontslag om een dringende reden gehoord te worden, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet bijgevolg niet.

Gelet op de redenering bij de eerste vraag, oordeelt het Hof dat de tweede prejudiciële vraag geen antwoord meer behoeft.

Actiepunt

Een werkgever in de privésector is niet verplicht om de werknemer die hij wenst te ontslaan om dringende reden voorafgaandelijk te horen. Uit de omstandigheid dat het beginsel van het voorafgaand verhoor niet van toepassing is op werkgevers in de privésector kan echter niet worden afgeleid dat een dergelijke werkgever er in geen enkele omstandigheid toe gehouden kan zijn om de werknemer die hij wil ontslaan, vooraf te horen. Een dergelijk verhoor wordt, binnen de mate van het mogelijke, nog steeds sterk aanbevolen, uiteraard steeds met naleving van de wettelijke termijnen van toepassing op een dergelijk ontslag.