Kruimelpad
Multi-State work: Europees Hof van Justitie vult substantieel gedeelte van de werkzaamheden strikt in
Op 4 september 2025 heeft het Europees Hof van Justitie in de zaak Hakamp (C-203/24) een strikte invulling gegeven aan het begrip ‘substantieel gedeelte’ uit artikel 13 van Verordening 883/2004 (‘verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten’). Het Hof verduidelijkt dat bij de beoordeling of een werknemer een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in de woonstaat verricht, de drempel van 25% van de arbeidstijd en/of van de bezoldiging in die staat moet worden gehaald. Andere omstandigheden of criteria mogen daarbij niet worden meegenomen om te bepalen of er sprake is van een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in de woonstaat.
In deze zaak werkte een schipper in meerdere lidstaten, waarvan ongeveer 22% in zijn woonstaat Nederland. Hoewel hij minder dan 25% van zijn werkzaamheden in Nederland verrichtte, werd een A1-verklaring afgegeven, waarin de toepassing van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid werd bevestigd. Hiertegen maakte de schipper bezwaar bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB wees het bezwaar af en oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in Nederland, aangezien het schip in Nederland was geregistreerd en zowel de eigenaar als de exploitant daar waren gevestigd. Ook andere beroepsinstanties bevestigden dit oordeel: een werknemer die minder dan 25% van zijn werkzaamheden in de woonstaat verricht, kan toch worden aangemerkt als iemand die een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden daar verricht, indien er voldoende andere aanwijzingen zijn die dit ondersteunen.
Uiteindelijk wendt de schipper zich tot de Hoge Raad der Nederlanden, die vervolgens meerdere prejudiciële vragen voorlegt aan het Hof van Justitie. De kernvraag is of bij de beoordeling of een persoon die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst verricht, een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in de lidstaat van zijn woonplaats verricht, rekening mag worden gehouden met andere omstandigheden dan het aandeel van 25% van arbeidstijd en/of bezoldiging. Het Hof van Justitie antwoordt dat bij een dergelijke beoordeling in principe moet worden vastgesteld of ten minste 25% van de arbeidstijd en/of bezoldiging van de werknemer in de woonstaat plaatsvindt of wordt verkregen. Andere omstandigheden of criteria mogen in dit kader niet worden meegewogen. Het Hof bevestigt hiermee de strikte toepassing van de 25%-drempel voor het invullen van het criterium van een substantieel gedeelte van de werkzaamheden.
De Hoge Raad der Nederlanden vroeg tevens welke periode in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling of een werknemer een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in zijn woonstaat verricht. Het Hof van Justitie verduidelijkt dat hierbij moet worden gekeken naar de verwachte situatie van de werknemer over de komende twaalf kalendermaanden. Deze periode gaat volgens het Hof in op het moment waarop de uitoefening van werkzaamheden in twee of meer lidstaten begint.
Aandachtspunt
Het Hof benadrukt dat bij de beoordeling van het ‘substantieel gedeelte’ van werkzaamheden de 25%-drempel van arbeidstijd en/of bezoldiging beslissend is. Andere factoren mogen hierbij niet worden meegenomen. Werkgevers en werknemers moeten zich hiervan bewust zijn: bij gelijktijdige tewerkstelling in meerdere lidstaten geldt dat zodra de 25%-drempel in de woonstaat wordt bereikt, de sociale zekerheidswetgeving van die staat van toepassing is, tenzij toepassing kan worden gemaakt van het Kaderakkoord (lees hierover meer in onze Newsflash).