Newsflash
Mobiliteit en immigratie

Op 2 maart 2023 heeft het Europese Hof van Justitie in de zaak DRV Intertrans BV (C 410/21 en C-661/21) beslist dat de bindende waarde van een A1-attest intact blijft, ook als de autoriteiten die de attesten hebben afgegeven de bindende waarde van het A1-attest tijdelijk opschorten. Het Hof herhaalt echter in overeenstemming met eerdere rechtspraak dat de bindende waarde van deze A1-attesten kan worden opzij gezet in geval van fraude.

In deze zaken hadden twee Belgische vervoersondernemingen een juridische entiteit in Slovakije en Litouwen opgericht om respectievelijk nationale en internationale vervoersactiviteiten te verrichten. Beide juridische entiteiten beschikten over een door de plaatselijke autoriteiten afgegeven communautaire vergunning voor wegvervoer.

De werknemers die de activiteiten fysiek in meerdere lidstaten uitoefenden, beschikten over een A1-attest die de toepasselijkheid van Slovaakse en Litouwse sociale zekerheid bevestigde bij gebrek aan substantiële activiteiten in de lidstaat van de woonplaats. In dat geval worden de werknemers geacht te vallen onder het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt.

Aangezien er geen relevante economische activiteit in Slovakije of een echte band met Litouwen bestond, heeft de Belgische inspectiedienst de geldigheid van de - vermoedelijk frauduleus verkregen - documenten betwist en een strafprocedure ingeleid.

Tijdens de gerechtelijke procedure in de Slovaakse zaak heeft de Belgische inspectiedienst de uitgevende instelling verzocht de A1-attesten van de werknemers in te trekken. Dit verzoek werd niet gedaan in de Litouwse zaak.

De Slovaakse autoriteiten verklaarden dat zij de A1-attesten voorlopig zouden intrekken (↔ definitief intrekken) en daarmee de bindende waarde zouden opschorten om de plaatselijke gerechtelijke procedure te vergemakkelijken, maar dat de werknemers in de tussentijd toch onderworpen zouden blijven aan de Slovaakse sociale zekerheid en dat een definitieve beoordeling zou plaatsvinden na beëindiging van de lopende strafprocedure.

Het Belgische Hof van Cassatie heeft de gerechtelijke procedure geschorst en het Europees Hof van Justitie verzocht om duidelijkheid te verschaffen over de bindende waarde van voorlopig ingetrokken A1-attesten, de gevolgen van fraude op de bindende waarde van een A1-attest en om het begrip "zetel of domicilie van de onderneming of de werkgever" uit te leggen.

In het verleden heeft het Europees Hof van Justitie consequent geoordeeld dat een door het bevoegde orgaan afgegeven A1-attest de organen van andere lidstaten bindt zolang deze niet is ingetrokken of ongeldig werd verklaard.

Het bindende karakter van het attest geldt zowel voor de bevoegde sociale zekerheidsinstellingen als voor de rechterlijke macht. Dit betekent dat:

  • de sociale zekerheidsautoriteiten van een andere lidstaat de werknemers die houder zijn van een A1-attest niet kunnen onderwerpen aan hun eigen socialezekerheidsstelsel; en
  • een rechter niet bevoegd is om de geldigheid van een A1-attest te toetsen.

In geval van onenigheid moeten de lidstaten zich volgens de daartoe voorziene procedure tot de autoriteiten van de staat van afgifte wenden. Indien dit niet tot het gewenste resultaat leidt, moeten zij zich tot de Administratieve Commissie wenden.

In de zaak DRV Intertrans BV (C-410/21 en C-661/21) heeft het Europese Hof van Justitie allereerst bevestigd dat de bindende waarde van een A1-attest pas verloren gaat bij definitieve intrekking. De voorlopige intrekking kan de bindende waarde van een A1-attest dus niet aantasten.

Anderzijds kunnen frauduleus verkregen A1-attesten volgens vaste rechtspraak (Altun C-359/16, Vueling Airlines C-370/17 en C-37/18, Alpenrind C-527/16) door een nationale rechter opzij worden geschoven. In dit kader heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat de Slovaakse autoriteiten, door de A1-attesten in het kader van de verzoeningsprocedure voorlopig in te trekken, niet binnen een redelijke termijn een standpunt hebben ingenomen dat de mogelijkheid biedt om de frauduleus verkregen A1-attesten opzij te schuiven. Bij gebreke van een verzoeningsprocedure in de Litouwse zaak worden de voorwaarden voor nietigverklaring van de frauduleus verkregen A1-attesten geacht niet te zijn vervuld.

Ten slotte heeft het Europees Hof van Justitie beslist dat het begrip "zetel of domicilie van de onderneming of de werkgever", dat dient als aanknopingspunt om de toepasselijke sociale zekerheid te bepalen in het kader van een tewerkstelling in twee of meerdere lidstaten (“multistate tewerkstelling”), niet kan worden gelijkgesteld met het begrip "daadwerkelijke en duurzame vestiging" dat wordt gebruikt in het kader van de verordening betreffende de communautaire vergunningen voor het wegvervoer. Het bezitten van een communautaire vergunning in een lidstaat betekent dus niet automatisch dat de zetel of vestiging voor sociale zekerheidsdoeleinden zich ook in die lidstaat bevindt.

Actiepunt

Ook ingeval van een provisionele intrekking blijft het A1-attest bindend. Ondanks hun verregaande bindende waarde kunnen A1-attesten in bepaalde gevallen door een nationale rechter toch opzij worden geschoven in geval van fraude. Indien de uitgevende autoriteit het A1-attest slechts voorlopig intrekt op verzoek tot heroverweging van een andere lidstaat, kan een nationale rechter van die lidstaat in het kader van een strafprocedure de bindende waarde nietig verklaren.