Newsflash
Mobiliteit en immigratie

Op 12 september 2019 heeft het Hof van Justitie beslist dat zeer hoge financiële sancties wegens schending van een aantal formele verplichtingen (het verkrijgen van vergunningen en het bijhouden van loondocumenten) in het kader van een detachering onverenigbaar zijn met het vrij verkeer van diensten.

Een Oostenrijkse aannemer had beroep gedaan op een Kroatische onderaannemer om een dienst te verrichten op het Oostenrijkse grondgebied. De werkzaamheden werden fysiek verricht door gedetacheerde Kroatische, Bosnische en Servische werknemers van de onderaannemer.

In het kader van een controle kwam de Oostenrijkse fiscale opsporingsdienst tot de vaststelling dat er voor de meeste werknemers geen loondocumenten noch werkvergunningen konden worden voorgelegd. Zowel de bedrijfsleider van de Oostenrijkse aannemer als de bestuurders van de Kroatische onderaannemer werden voor deze inbreuken bijzonder zwaar gestraft (i.e. geldboetes van 3.255.000,00 EUR respectievelijk 2.400.000,00 tot 2.604.000,00 EUR).

De gevatte Oostenrijkse rechter stelde het Hof van Justitie een aantal prejudiciële vragen omtrent de verenigbaarheid van deze zeer hoge sancties met het vrij verkeer van diensten.

In lijn met haar vaststaande rechtspraak heeft het Hof van Justitie bevestigd dat de uitoefening van fundamentele vrijheden, waaronder het vrij verkeer van diensten, kan worden beperkt door nationale maatregelen op voorwaarde dat deze beperkingen:

  • kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang; en
  • geschikt zijn om de verwezenlijking van het beoogde doel te waarborgen; en
  • niet verder gaan dan noodzakelijk is om het doel te bereiken.

Tijdens deze - rule of reason - oefening komt het Hof van Justitie in voorliggend geval tot de vaststelling dat de sanctie (i.e. de beperkende maatregel) niet in verhouding staat tot de ernst van de bestrafte inbreuken.

Meer in het bijzonder oordeelde het Hof dat het Unierecht zich verzet tegen boetes wegens schending van formele verplichtingen zoals het verkrijgen van vergunningen en het bijhouden van loondocumenten:  

  • die niet lager mogen zijn dan een vooraf bepaald minimumbedrag;
  • die cumulatief per betrokken werknemer en zonder maximum worden opgelegd;
  • met daarbovenop een bijdrage van 20% ter dekking van de proceskosten; en
  • die bij niet-betaling van de boete wordt omgezet in een vervangende hechtenis.

Een nationale regeling die dergelijke zware straffen oplegt voor inbreuken op een aantal administratieve verplichtingen in het kader van een grensoverschrijdende dienstverlening moet volgens het Hof worden beschouwd als een disproportionele en derhalve ongerechtvaardigde belemmering op het vrij verkeer van diensten.

Conclusie:

Dit arrest kan een impact hebben op boetes die opgelegd worden wegens schending van formele administratieve verplichtingen in het kader van een dienstverlening binnen de EU.