Newsflash
Einde van de arbeidsovereenkomst

In zijn arrest van 17 september 2015 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de permanent afwijkende ontslagregeling in de wet van 26 december 2013 (WES) voor arbeiders in de bouwsector discriminerend is (arrest nr. 116/2015). Het Hof handhaaft echter de gevolgen van deze regeling uiterlijk tot 31 december 2017.

 

De wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut (WES) voorziet in een uitzonderingsregeling voor arbeiders in de bouwsector die bepaalde activiteiten uitvoeren op zgn. tijdelijke en mobiele werkplaatsen. Deze arbeiders worden door de WES uitgesloten van de geharmoniseerde opzeggingstermijnen. Zij vallen onder een stelsel met kortere opzeggingstermijnen. In zijn advies bij het voorontwerp van de WES maakte de Raad van State reeds een ernstig voorbehoud m.b.t. deze uitzonderingsregeling die niet in de tijd beperkt is.

Volgens de parlementaire voorbereiding wordt de toepassing van de kortere opzeggingstermijnen verantwoord door de doelstelling om voor die werknemers de sociale bescherming van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur te handhaven.

Het Grondwettelijk Hof is nu van oordeel dat dit niet een permanent verschil in opzeggingstermijnen kan verantwoorden. Het Hof oordeelt dat de uitzonderingsregel voor arbeiders in de bouwsector tewerkgesteld op tijdelijke en mobiele werkplaatsen, discriminerend is. De permanente uitzonderingsregeling wordt vernietigd. Ook de bepaling van de WES die arbeiders die onder een uitzonderingsregel inzake opzegingstermijnen vallen, uitsluit van de zgn. ontslagcompensatievergoeding, wordt door het Hof vernietigd.

Anderzijds besluit het Grondwettelijk Hof om de gevolgen van de vernietigde bepalingen tot uiterlijk 31 december 2017 te handhaven. Volgens het Hof zou een niet-gemoduleerde vernietiging van de bepalingen leiden tot een aanzienlijke rechtsonzekerheid en een groot aantal werkgevers in ernstige financiële moeilijkheden kunnen brengen.