Newsflash
Individuele arbeidsbetrekkingen

In een recent arrest oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het gelijkheidsbeginsel vervat in artikel 10 en 11 van de Grondwet wordt geschonden wanneer een werknemer, na een ononderbroken tewerkstelling van meer dan twee jaar via alternerende opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en vervangingsovereenkomsten, niet van het vermoeden van tewerkstelling op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan genieten.

Feiten

Een werknemer die sinds 2001 ononderbroken werd tewerkgesteld op grond van alternerende opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en vervangingsovereenkomsten, werd in oktober 2017 ontslagen middels betaling van een opzeggingsvergoeding gelijk aan het loon tot de voorziene einddatum van zijn laatst lopende arbeidsovereenkomst, zijnde 31 december 2017. De werknemer ging niet akkoord met dit bedrag en vorderde een aanvullende opzeggingsvergoeding overeenkomstig de regels voor overeenkomsten voor onbepaalde tijd daar er volgens hem sinds 2001 sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

De werkgever ging hiermee niet akkoord en argumenteerde dat, overeenkomstig een strikte lezing van de wettelijke bepalingen, het vermoeden van tewerkstelling op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd enkel van toepassing is indien de werknemer wordt tewerkgesteld op basis van ofwel opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd ofwel opeenvolgende vervangingsovereenkomsten, waarbij de gezamenlijke duur in beginsel meer dan twee jaar bedraagt. In geval van een opeenvolging van arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd en vervangingsovereenkomst die elkaar afwisselen speelt het vermoeden aldus de werkgever niet.

De werkgever kreeg in eerste aanleg gelijk en de vordering werd bijgevolg afgewezen als ongegrond. De werknemer stelde hiertegen hoger beroep in. In graad van beroep werd deze strikte lezing door het Arbeidshof aanvaard. Het Arbeidshof stelde zich echter vragen bij de verenigbaarheid van deze strikte interpretatie van de artikelen 10 en 11ter, §1, vijfde lid van de Arbeidsovereenkomstenwet (AOW) met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en stelde bijgevolg een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.

Beslissing

Zoals hierboven reeds aangehaald, speelt het vermoeden van tewerkstelling op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet wanneer opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en vervangingsovereenkomsten, waarbij de gezamenlijke duur meer dan twee jaar bedraagt, elkaar afwisselen.

Dergelijke interpretatie is volgens het Grondwettelijk Hof niet verenigbaar met de ratio legis van de wet, zijnde het verzekeren van werkstabiliteit en het beschermen van de werknemer tegen misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd of van opeenvolgende vervangingsovereenkomsten door de werkgever. Bijgevolg acht het Grondwettelijk Hof het niet redelijk verantwoord dat het vermoeden van tewerkstelling voor onbepaalde tijd niet van toepassing is in geval van afwisselde opeenvolgende van arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd en vervangingsovereenkomsten.

Het Grondwettelijk Hof acht dan ook dat er sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel en heeft de wetgever de opdracht gegeven om de wet aan te passen. In afwachting krijgen de rechtbanken de taak om aan vastgestelde ongrondwettigheid tegemoet te komen door de regels voor overeenkomsten voor onbepaalde tijd toe te passen op werknemers die zich in een gelijksoortige situatie bevinden.

Actiepunt

Wees voorzichtig bij opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en bij vervangingsovereenkomsten. Zelfs indien deze opeenvolging op dit moment in overeenstemming is met de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet, zou een rechter, naar gelang de omstandigheden, kunnen oordelen dat er niettemin sprake is van een vermoeden van tewerkstelling op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, gelet op de hierboven vermelde recente beslissing van het Grondwettelijk Hof.