Newsflash
Einde van de arbeidsovereenkomst

Artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat een werkgever die een arbeider ontslaat, een vergoeding wegens willekeurig ontslag moet betalen, als hij niet kan rechtvaardigen dat het ontslag gegeven is om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de arbeider, of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst.

In het algemeen wordt aangenomen dat deze bepaling arbeiders compenseert voor het feit dat hun opzeggingstermijnen veel korter zijn dan die voor bedienden.

De rechtspraak paste dit artikel op vrij strikte manier toe, en zij sloot uit dat een ontslag willekeurig was van zodra het verband hield met het gedrag van een arbeider, wat het gedrag ook mocht zijn en of het gedrag foutief was of niet. In het algemeen onderzocht de rechtspraak niet de motieven die de werkgever ertoe brachten een einde te stellen aan de arbeidsovereenkomst.

In een arrest van 22 november jl., heeft het Hof van Cassatie beslist dat een ontslag dat effectief berust op het gedrag van een werknemer toch willekeurig kan worden verklaard wanneer het kennelijk ongerechtvaardigd is. Het komt toe aan de bodemrechters om vast te stellen of de beslissing van de werkgever om de arbeider op basis van de ingeroepen grond te ontslaan legitiem is.

Op die manier verstrengt het Hof de voorwaarden waarin de werkgever zal kunnen vermijden om een vergoeding wegens willekeurig ontslag te moeten betalen. Deze beslissing verplicht de bodemrechters om een verdergaande controle uit te oefenen op de ontslagbeslissingen genomen door de werkgevers, wanneer de arbeider stelt dat het ontslag willekeurig is.

Uit de tekst van deze beslissing volgt nogmaals de noodzaak voor de werkgever om zorgvuldig een dossier samen te stellen wanneer hij een arbeider wil ontslaan op basis van diens gedrag en om de bewijsstukken bij te houden.

Ter herinnering, deze beslissing verandert niets aan de modaliteiten van ontslag van de bedienden.