Newsflash
Einde van de arbeidsovereenkomst
Arbeidstijd en vrije tijd

Het Grondwettelijk Hof bevestigt dat de opzeggingsvergoeding van werknemers met vermindering van prestatie in het kader van tijdskrediet nog steeds wordt berekend op basis van het reële en dus deeltijdse loon.

Bij ontslag van een werknemer in een periode van vermindering van arbeidsprestaties in het kader van tijdskrediet, moet de opzeggingstermijn berekend worden op basis van het (hypothetisch) voltijds loon. De berekening van de opzeggingsvergoeding is daarentegen reeds lang het voorwerp van discussie.

De meerderheid van de Belgische rechtspraak is van oordeel dat de opzeggingsvergoeding dient berekend te worden op basis van het reële en dus deeltijdse loon. Ingevolge het arrest Meerts van het Europees Hof van Justitie van 22 oktober 2009, geldt echter het principe dat, in geval van ontslag tijdens ouderschapsverlof, ook de opzeggingsvergoeding dient berekend te worden op het hypothetisch voltijds loon. De wetgever heeft dit bijgevolg uitdrukkelijk bevestigd, zonder het principe naar andere vormen van verlof uit te breiden.

De Belgische arbeidsrechtbanken en -hoven hebben vervolgens het Grondwettelijk Hof ondervraagd omtrent dit verschil in behandeling, naargelang het ontslag plaatsvindt tijdens een periode van ouderschapsverlof dan wel van tijdskrediet.

In zijn arrest van 10 november 2011 bevestigt het Grondwettelijk Hof dat dit verschil in behandeling niet strijdig is met de principes van gelijkheid en non-discriminatie.

Volgens het Grondwettelijk Hof biedt de wet reeds een voldoende bescherming in geval van ontslag van werknemers met deeltijds tijdskrediet (berekening van de opzeggingstermijn op basis van het fictief voltijds loon en de beschermingsvergoeding). Het arrest Meerts en de overeenstemmende wettelijke regeling voor ouderschapsverlof, moeten gesitueerd worden in de specifieke Europeesrechtelijke context en kunnen niet naar analogie worden toegepast op het tijdskrediet.