Newsflash
Openbare sector

In antwoord op een prejudiciële vraag van het Arbeidshof te Brussel oordeelde het Grondwettelijk Hof in een arrest van 12 mei 2010 dat voor de vaststelling van de anciënniteit om de opzeggingstermijn te berekenen niet alleen rekening gehouden moet worden met periodes die zijn gepresteerd in het kader van een arbeidsovereenkomst, maar ook met periodes die daarvóór bij dezelfde werkgever onder statuut zijn gepresteerd (arrest nr. 54/2010).

Volgens het Grondwettelijk Hof blijkt niet dat een werknemer die een deel van zijn anciënniteit als statutair personeelslid bij zijn werkgever verworven heeft, zich in een andere situatie zou bevinden dan een werknemer die zijn anciënniteit uitsluitend in het kader van een arbeidsovereenkomst heeft verworven. Een werknemer die zijn anciënniteit gedeeltelijk als statutair personeelslid heeft verworven, beschikt immers niet over meer kansen om een nieuwe, evenwaardige betrekking te vinden dan een werknemer die uitsluitend in het kader van een arbeidsovereenkomst is tewerkgesteld geweest.

Daarnaast grijpt het Grondwettelijk Hof ook terug naar het feit dat de wetgever ook de trouw van een werknemer heeft willen belonen door bij de berekening van de opzeggingstermijn rekening te houden met de anciënniteit die hij heeft verworven bij zijn werkgever. In dat opzicht meent het Grondwettelijk Hof dat de trouw van de werknemer aan dezelfde werkgever evenzeer moet worden beloond wanneer de werknemer gedeeltelijk onder statuut prestaties heeft geleverd.